WAUWELWOK 't Wier bradig, en de spiramants Bedroorden slendig in het zwiets: Hoe klarm waren de ooiefants, Bij 't bluifen der beriets. Pas op de Wauwelwok, mijn kind! Zo scherp getand, van klauw zo wreed! Zorg dat Tsjoep-Tsjoep je nimmer vindt, Vermijd de Barbeleet. Hij nam zijn gnijpend zwaard ter hand: Lang zocht hij naar den aarts-schavoest Maar nam rust in lommers lust Op een tumtumboomknoest. En toen hij zat in diep gedenk, Kwam Wauwelwok met vlammend oog, Dwars door het bos met zwalpse zwenk, Sluw borbelend wijl hij vloog. Een, twee! Hup twee. En door en door Ging kler de kling toen krissekruis. Hij sloeg hem dood en blodd'rig rood Bracht hij het tronie thuis. Hebt gij versnaggeld Wauwelwok? Kom aan mijn hart, o jokkejeugd! O, heerlijkheid, fantabeltijd! Hij knorkelde van vreugd. 't Wier bradig, en de spiramants Bedroorden slendig in het zwiets: Hoe klarm waren de ooiefants, Bij 't bluifen der beriets.